Dat kan echt niet door de beugel!

Een mooie zondag in mei. Uitstekende dag voor een uitje naar het nabijgelegen pretpark met de voltallige toneelgroep. Met de jeugd en volwassenen in gemengde groepen, een handvol gerijpte spelers tegen een buslading stuiterende enthousiastelingen. Dat wordt nog wat.

Zodra we het park in zijn is de jonge garde bijna niet meer te zien. Wij oudjes kunnen dat tempo maar amper bijhouden. Trappelend van ongeduld staan ze ons op te wachten bij de Troy. Dat is blijkbaar de grootste, hoogste en langste houten achtbaan van de Benelux. Het is rustig in het park en wachtrijen zijn er amper. We worstelen ons in het karretje en ik trek de stalen veiligheidsbeugel tegen mijn buik aan. Maar hij zit nog wat los dus ik druk hem stevig in mijn bourgondisch gevormde “airbag” tot ik voel dat hij in de vergrendeling valt. Maar daarbij heb ik blijkbaar niet gerekend op de overenthousiaste pretpark medewerker die het perron op komt springen en in volle vaart een mep geeft tegen de veiligheidsbeugel van elk karretje waar hij met een noodgang langs rent. Met een enorme klap schiet mijn beugel nog een extra tandje in de vergrendeling waarbij er een flinke stoot lucht uit mijn longen wordt gedrukt en het voelt alsof ik op korte afstand door een harde voetbal in mijn maag wordt getroffen. Mijn “Heimlich” is helaas niet onopgemerkt voorbij gegaan bij de nog wachtende toneelleden en ik word natuurlijk kostelijk toegelachen.
Mooie achtbaan hoor die Troy, maar ze waren wel even vergeten te melden dat het naast de langste, grootste en hoogste ook nog eens de snelste was… Met een snelheid van ruim 90 km/uur worden we zo loeihard over de houten rails geraffeld dat het een wonder is dat mijn vullingen nog in mijn kiezen zitten. Naast mij zit mijn charmante, stoere en een paar jaar jongere medespeelster. Die is toch wel wat gewend schat ik zo, maar wanneer we vaart minderen en de wilde rit ten einde is meen ik toch iemand “Ik geloof echt dat ik hier te oud voor word” te horen zuchten. Wankelend stappen we onvast uit het karretje. “Nou.. Opa en Oma hebben het overleefd”, mompel ik. We worden opgewacht door onze regisseur. Die bekijkt geamuseerd onze uitdrukkingen op het gezicht en vraagt “Gaat het Rody? Je ziet er wat verwilderd uit!” “Eh ja hoor, prima. Zie je die twee bultjes in m’n nek? Dat zijn m’n nierstenen!” “Ach joh wees blij. Eén keer goed hoesten en je bent ze kwijt. Uitplassen is minder prettig!” En door!

Als volgende attractie wordt de Booster Bike genoemd. “Ideaal voor jou Rody, want je krijgt daar alleen een beugel op je rug!” Fijn, ze houden al rekening met mijn “handicap”. Wat kan er gebeuren denk ik nog, ik heb immers geen uitstulpingen op mijn rug hangen. De motorfietsjes zijn klein uitgevallen, maar het lukt me om erin te kruipen. Mijn telefoon verplaats ik van mijn broekzak naar mijn jaszak met rits om te voorkomen dat Steve Jobs’ nakomeling gaat vliegen onderweg. Door het stuur met beide handen aan te pakken en het naar je toe te trekken worden de beugels om de bovenbenen en de rug stevig aangetrokken. Ik trek tot ik niet verder kan, en dat valt best tegen. “Auw, er steekt nu iets heel pijnlijk vanonder mijn buik in mijn ribben”, mopper ik naar hetzelfde toneelgezelschap naast me. “Ja leg hem dan even recht, dan heb je er geen last van!” zegt ze lachend. “Nee joh, ik bedoel m’n iPhone, straks breekt ie nog!”. Het lukt me moeizaam het onding een stukje naar rechts te positioneren en ik heb eindelijk wat lucht als er ineens een dame naast me staat te schreeuwen en tegen de rugbeugel duwt. “Harder naar u toe trekken meneer, nog meer!” Ja hallo, ik kan niet verder? Ze doet nog twee verwoede pogingen en zegt dan “Moment meneer, even mijn collega halen, wij moeten u met z’n tweeën even aandrukken!”. Ja hoor, kan het nog gênanter? Vier handen, een klik, en mijn maag dwars door mijn middenrif. Ik wil eruit, maar te laat. De stoet zet zich met een noodgang in beweging. Het is een ritje van niks, maar langer zonder adem kan ik niet. Zodra de beugel loslaat neem ik een volle teug verse lucht en voel aan mijn buik. Alles voelt gladder dan voorheen. “Hoe is het met mijn achterwerk? Groter dan vanochtend?” vraag ik. Want die buik moet toch ergens gebleven zijn. Maar nee, mijn derrière is blijkbaar nog net zo plat als voorheen. Even overweeg ik nog een keer terug te gaan naar de Troy. Al is het maar om mijn ingewanden weer op de juiste plek te laten rammelen.

De rest van de middag verloopt rustig, met koffie, broodjes en geleuter. Dat zijn de attracties waar ik het best op ga trouwens, voor wie dat nog niet doorhad. Onderweg richting uitgang besluiten we de Scorpios nog even aan te doen, het schommelschip. Nou daar kun je je geen buil aan vallen. Toch? Ik stel voor om in het midden te gaan zitten want, zo redeneer ik, daar beweeg je het minst. Maar daar is helaas geen plek meer. We zitten met drie op een rij. Allemaal van dezelfde club, maar de breedste in het midden en twee slanke dennen naast mij. En die dennen hebben ook bescherming nodig. Dat vindt de medewerkster ook en prompt krijg ik weer die enorme stalen buis diep in mijn buikboezem geramd. Deze keer zit ie echt zeer oncomfortabel. Mijn “hoofdrol” (om maar in toneeltermen te blijven) zit pijnlijk klem onder de buis, die zich dankzij mijn diepliggende navel als zuignap door mijn dunne toneelshirtje aan mij heeft vastgezogen. “Leg hem er overheen Rody!’ hoor ik gekscherend vanaf de bank tegenover me. Maar wat ik ook probeer, het zit zo vast dat niks lukt. Ik zal het moeten uitzitten. Achterstevoren naar achteren, geen probleem. Maar bij elke voorwaartse beweging naar beneden word ik lichtelijk van de bank gewipt en schuurt de zuignap pijnlijk met de stang mee. Hoe lang nog???

Toch hebben we een hele leuke dag beleefd en moe maar voldaan lopen we naar de uitgang. Mijn buikvel zeurt en ik wrijf zachtjes over mijn getergde voorspoiler. Misschien moet ik dit toch maar niet meer doen? Ik twijfel of ik de jeugdleden nog even geïnteresseerd moet vragen wat zij de leukste, meest hilarische of grappigste attractie vonden vandaag. Maar ik doe het toch maar niet, bang dat ze straks massaal mijn naam gaan roepen. “Hoewel.. ik als attractie in een pretpark.. zou dat zo erg zijn?” denk ik nog. Iemand misschien een leuke suggestie voor een naam? Ik dacht zelf dat “Holle Bolle Gijs” of “De Vliegende Hollander” wel passend zouden zijn, maar iets zegt me dat ik deze namen wel op mijn gegeselde buikje kan schrijven.

Oh KAK!

Manlief wil gaan shoppen. Niet echt mijn favoriete bezigheid, maar om het leuk te houden stel ik voor naar een stad af te reizen die niet voor de hand ligt. Liefst met een historische binnenstad, ’s avonds uit eten, overnachten in een leuk hotel en de volgende dag pas naar huis. Op die manier kan ik er prima mee leven.

We besluiten naar Den Haag te rijden. En dat blijkt een goede keuze. We parkeren in de garage onder het museumkwartier en komen boven de grond vlak naast de hofvijver. Omdat Mark Rutte na meermaals aanbellen geen gehoor geeft lunchen we eerst lekker op het terras in de zon, voordat we ons naar de winkels begeven. “Kijk daar”, klinkt het opgewonden naast me, “De H&M, daar wil ik het eerst naar binnen.” Het is een prachtig klassiek gebouw, het voormalig luxueuze modewarenhuis Maison de Bonneterie. Glimlachend moet ik denken aan het verhaal van mijn tante, die ooit vertelde getuige te zijn geweest van een aanrijding tussen een kat en een auto, vlak voor dit sjieke etablissement. Omdat ze de inmiddels overleden kat niet zo op het trottoir wilde laten liggen is ze de winkel in gelopen om een tasje te vragen, zodat ze de dode pechpoes in ieder geval kon wegdragen. Om vervolgens bruut weggegrist te worden door een tasjesdief met goede smaak. Die zal een goeie dag hebben gehad zeg!

Het is een prima compromis: de één duikt de kledingrekken in, de ander geniet van de architectuur. So far, so good. Maar we zijn paleis Noordeinde nog maar net voorbij als ik ineens behoorlijke buikkrampen krijg, met bijbehorende aandrang. “Waar heb jij last van?”, vraagt m’n wederhelft als ie de zweetdruppels op m’n voorhoofd ziet. “Ik heb kramp en moet naar de WC”, antwoord ik met een benepen stemmetje. “Ah nee he, het zal weer eens niet. Hoe erg is het?” “Nou… hij drukt met z’n neus al tegen het canvas. Zoiets.” Het idee van een openbaar toilet lijkt me niet erg aantrekkelijk, maar nood breekt wet. “Laten we naar de Bijenkorf gaan. Sjieke winkel, daar hebben ze vast keurig sanitair!” Ik vind het allang prima. En het moet gezegd, de Bijenkorf stelt niet teleur. Keurige voorzieningen en ik hoor zowaar engelen zingen zodra ik mijn korte broek op de marmeren vloer laat zakken en de bommen los kan gooien.

Opgelucht en met een “huppeltje van de slager” voeg ik me weer bij mijn geduldig wachtende lieverd en samen nemen we de roltrappen naar beneden. We zijn nog net niet buiten als ik zenuwachtig naar mijn rechter broekzak grijp. “Shiiiiit!! Nee he! Ik heb mijn iPhone op het toilet laten liggen!”, roep ik in paniek. Om vervolgens resoluut rechtsomkeert te maken en de roltrappen op te rennen. Er gaat op dat moment van alles door me heen. Het nogal gemêleerde publiek wat er op straat rondloopt, hoeveel mensen er bij het toilet stonden te wachten, gokken hoeveel er na mij in dat hokje zijn geweest, dat ik nog een jaar moet afbetalen aan KPN en dat ik thuis in ieder geval nog een reserve Samsung heb liggen. Want dat ik een iPhone armer zou zijn, staat voor mij bij voorbaat al vast.
Gehaast stuif ik de toiletruimte binnen, maar helaas, er zijn wachtenden voor me. Vier nors kijkende jonge mannen, van Noord-Afrikaanse afkomst zullen we maar zeggen, kijken me dreigend aan alsof ze willen zeggen “Waag het niet om voor te dringen”. Er zijn vier toilethokjes. Bij de eerste drie zie ik van afstand het slot op “rood” staan, de vierde, “mijn hokje”, staat op groen. Groen! Hij is vrij! Ik verzamel al mijn moed en loop resoluut de vier mannen voorbij en trek met een ruk de deur open. Een keihard “EEEEEEEEEEEEEEEEJJJJ!!!!” is niet het geluid wat ik had verwacht en ik kijk midden in het verbolgen gezicht van een oude Indiër, die geschrokken zijn handen voor zijn kruis vouwt. “Eh… sorry… de deur… die was niet afgesl…” Ik maak mijn zin niet af, want mijn rechter ooghoek registreert een zwarte iPhone op de toiletrolhouder aan de muur. Snel gris ik de telefoon weg en stop hem veilig in mijn broekzak. De uitdrukking op het gezicht van de oude man verandert direct van compleet geschokt naar begrijpend vriendelijk en roept “Aaaaaaaaah, oew telefon! Oew telefon menier!” Vrolijk zwaait hij zijn arm in de richting waar zojuist nog een zwarte iPhone lag, wat mij dan weer een ongewenste aanblik op de donkerbruine kroonjuwelen oplevert. Fijn, dat beeld krijgen we dus ook nooit meer van het netvlies af. Ik stamel met een rood hoofd iets onverstaanbaars en maak dat ik weg kom.

Van de route tussen de afdeling sanitair en de roltrappen weet ik me vervolgens niets meer te herinneren, behalve het besef dat ik niet eerst even heb gecontroleerd of het mijn eigen telefoon wel was. Opgelucht constateer ik dat de gezichtsherkenning werkt en dat is voor mij even genoeg bewijs. Verwonderd en blij dat mijn vertrouwen in de mensheid in positieve zin weer iets is bijgeschaafd loop ik lichtvoetig naar beneden. Mijn echtgenoot had overigens allang in de gaten dat dit met een sisser was afgelopen. “Dat zag ik al van veraf aan je Blije Korf!” Grapjas.

Besmettelijk

Dat verdomde Coronavirus. Als je alle grafieken moet geloven die te pas en te onpas via TV en social media om je oren vliegen, dan moet dat wel vreselijk besmettelijk zijn en zich razendsnel verspreiden. Maar pas op! Er zijn momenteel nog veel ergere virussen in omloop die zich minstens net zo snel verspreiden, zo niet sneller: ongehoorzaamheid, onverschilligheid, hysterie, paniekzaaierij en… domheid! En in tegenstelling tot het coronavirus, waarbij je eerst een test moet ondergaan om te zien of je het onder de leden hebt, is het bij deze nieuwe maatschappelijke virussen meteen zichtbaar. Je kunt deze patiënten direct herkennen: in lange rijen bij de viskramen op de stranden, op de parkeerplaatsen op meubel boulevards, gezellig op de picknick in het park. Je kunt ze ook herkennen aan overvolle winkelwagens volgestouwd met toiletpapier en paracetamol, of in groepjes bij de bouwmarkten of tuincentra. Al dan niet met emmer en dweil, omdat de zieligheid en domheid er gewoon vanaf druipt. En die moet je echt direct opvegen, want zodra je ermee in aanraking komt ben je reddeloos verloren!

Tja, over die supermarkt gesproken. Ik heb mij er dit weekend ook maar eens aan gewaagd, want ook wij zullen eten op tafel moeten hebben. Ik heb me werkelijk lopen verbazen over het grote aantal lege schappen. En eigenlijk nog meer om het soort artikelen dat echt uitverkocht was. Ik had maar één opdracht, hagelslag meenemen. Nou vergeet het maar. Geen pak hagelslag meer te krijgen. Geen A-merk of huismerk, alles op. Net als alle zakken drop, toiletpapier, papieren zakdoekjes, en heel gezonde zaken als friet en diepvries snacks. Tja, allemaal zaken die je ook echt helpen als er serieus een hongersnood komt. Ik zie het al voor me. “Schat, wil jij lekker een sneetje toiletpapier met pure hagelslag?” Nee, doe het dan liever goed en smeer een velletje in met wat Nutella. Dan kan je nog eens lachen aan de ontbijttafel met je gezin!
Het ultieme moment van krommeteneritis kwam echter bij de kassa. Voor mij staat een van top tot teen gesluierde dame gedecideerd haar hele kar leeg te stapelen op de band. Ik hoor haar opsommen tegen de kassière welke hoeveelheden er afgetikt moesten worden: vier XXL pakken toiletpapier, twintig pakken meel, twintig pakken rijst, tien pakken suiker en twee vijf-liter jerrycans met zonnebloemolie. Uiteraard vraag ik mij af welk soort exotische maaltijd hieruit zou moeten voortkomen, maar verder dan een duidelijke link tussen de olie en het toiletpapier kom ik helaas niet. Tegelijkertijd krijg ik van nature de neiging om mijn verbazing en sluimerende boosheid te ventileren. Maar wat kan ik doen? Een corrigerende tik uitdelen is natuurlijk geen optie. Fysiek is dat namelijk gewoon niet mogelijk op anderhalve meter afstand.

De kassière en ik wisselen heel vlug een blik van verstandhouding. Daarna gaat haar blik op oneindig en ze jast op automatische piloot de artikelen over de scanner. Ik vraag me af waar ze op dit moment aan denkt. Misschien aan haar eigen boodschappen, die ze straks na haar werk nog moet doen. En de angst dat ook zij misgrijpt nu haar eigen klanten de boel onnodig hebben leeg gehamsterd. Maar misschien zit ze in gedachten wel bij haar zus. Die in het nabij gelegen ziekenhuis werkt en van haar eigen afdeling is geplukt om in te springen op de gesloten corona verpleegafdeling. Die misschien helemaal geen tijd heeft gehad om überhaupt een toilet te bezoeken, en wellicht uitkijkt naar dat ene rustige momentje in het kleinste hokje van het huis om even de dag te vergeten. En dan tot de ontdekking komt dat ze naar de laatste rol grijpt, omdat ze niks meer kon krijgen na haar lange dienst. Of misschien denkt deze hardwerkende kassière wel even aan haar oma. Die sinds een maand in een verzorgingstehuis zit, daar heel erg moet wennen en juist nu deze moeilijke tijd alleen moet doormaken. Doodsbenauwd. Niet van corona, maar van angst.

De dame voor mij rekent af en verlaat zo snel als ze kan de supermarkt. Zonder even te reageren naar de kassière die haar op de valreep nog een fijne dag wenst. Is het nou werkelijk zo ontzettend moeilijk even extra vriendelijk en respectvol te zijn naar de mensen die in deze tijden even hun eigen zorgen en angsten opzij zetten zodat wij onze auto’s kunnen volladen?

Gelukkig zijn de kansen corona te overleven aanzienlijk hoger dan het genezen van stupiditeit, egoïsme en onverschilligheid. Soms helpt het wanneer een situatie nog erger wordt. Als deze arme groep van onwetenden direct getroffen wordt door het noodlot. Als hun moeder doodziek wordt. Of hun eigen oma overlijdt na een oneerlijke wedstrijd op de IC. Pas dan zullen bij hen misschien de ogen open gaan, al is het dan feitelijk al te laat. Maar er zal helaas altijd een groep blijven bestaan waar geen eer meer aan te behalen valt. De betweters die denken dat regels en richtlijnen niet voor hun bedoeld zijn. Daar kun je het beste maar medelijden mee hebben. En vooral negeren. Er in een hele grote boog omheen lopen dan maar. In een straal van minimaal anderhalve meter, dat dan wel weer.

#doewatjeopgedragenwordt #blijfthuis

De pest aan hysterie

Als er één ding is wat ik afgelopen week maar weer eens heb geleerd is dat wij als Nederlanders kampioen in massahysterie zijn. Hoera, we winnen het Songfestival en het hele land verkeert direct in totale euforie. Natuurlijk mogen we trots zijn op een vent als Duncan. Hij heeft het gewoon goed gedaan. Vocaal stak hij met kop en schouders boven de concurrenten uit en zijn performance was perfect. Een terechte winnaar dus. Maar voor hem zal nu niets meer hetzelfde zijn, van de ene op de andere dag is hij publiek bezit: “onze Duncan”. En dat is nou juist het kromme, dat is namelijk niet altijd zo geweest. Want Duncan werd vroeger gepest, en niet zo’n beetje ook. Inmiddels is dat verhaal wel een beetje uitgemolken. Er gaat geen interview of talkshow voorbij waar ze hem die historie wel even onder z’n neus duwen. Inclusief die onflatteuze foto van het jochie van weleer. Onzeker over wie of wat hij was, compleet met brilletje, sproeten en nog net iets teveel puppyvet. Maar Duncan kwam, zag en overwon. En steekt nu een dikke vinger op naar al die pesters van toen. En dat vinden wij allemaal weer een geweldig verhaal. We houden van de underdog en da’s weer prima voer voor de juichende massa.
Deze jongen die vroeger zo fijn werd getreiterd krijgt nu in diezelfde woonplaats een huldiging. Al die mensen “die hem nog kennen van vroeger” staan dan ongetwijfeld wapperend met vlaggetjes op straat naar Duncan te zwaaien alsof ze de verloren zoon binnenhalen. Ik vraag me af wat er op zo’n moment in het hoofd van die jongen om zal gaan. Als hij onverhoopt in die massa oog in oog komt te staan met één of meer van zijn vroegere pesters. Die hem nu ineens wel zien staan omdat ie zo’n lekker moppie kan zingen. Zou hij dan uit gewoonte nog steeds het angstzweet krijgen of zal hij ze triomfantelijk recht in de ogen kunnen kijken en in gedachten dat vlaggetje ergens planten waar geen licht komt? Ik hoop van harte het laatste.
Maar niet iedereen kan goed zingen. En pesten is ook de wereld nog niet uit. Nog lang niet. Op school, op het werk, het gebeurt nog veel te veel. Want in Nederland zijn we niet alleen kampioen massahysterie, we zijn ook gek op het massaal delen van onze mening en schromen er niet voor om mensen verbaal of digitaal finaal de grond in te trappen. Kijk maar naar de reacties op het optreden van Madonna afgelopen zaterdag (sorry, slecht voorbeeld, want dat was gewoon ruk). Maar mensen, kijk uit wie je te grazen neemt! Dat jongetje met die beugel die iets teveel met z’n neus in de boeken zit en daarom overal wordt uitgesloten? Dat is later misschien wel de cardioloog die je leven redt met een dotterbehandeling. Of dat ventje met die puistenkop die de hele dag met z’n tablet bezig is, en daarom elke dag wordt opgewacht in het fietsenhok? Dat is wellicht degene die later onmisbaar voor je is, als jij zelf een flitsende ondernemer bent maar totaal geen idee hebt hoe je je website moet bouwen. En dat stille meisje met die sproetjes en vlechtjes, die wordt uitgelachen omdat ze niet zo snel kan meekomen met de rest? Dat is straks misschien die zorgzame jonge vrouw die jouw oude moedertje liefdevol verzorgt en helpt in de laatst fase van haar leven. Allemaal mensen net als Duncan. Zingen kunnen ze niet, maar wel met fantastische talenten waar je echter nooit iemand voor zal horen juichen. Het wordt tijd dat we eens gaan omdenken. En net zo massaal mensen gaan bejubelen om hun talenten, in plaats van alleen maar de aandacht te vestigen op hun tekortkomingen. Als dat ooit zou lukken, dan is pesten volgens Wikipedia niet meer dan een kaartspelletje van vroeger.

Mag het een pontje meer zijn?

Ik krijg zo nu en dan de vraag of we wel eens met minder leuke (lees: afgunstige) reacties te maken krijgen als blije MX-5 rijders. Wel, laat me jullie dan eens een mooi verhaal vertellen wat zich afgelopen zondag tijdens de “Pontje tot Pontje” rit van de MX-5 club heeft afgespeeld.
Zoals de naam al doet vermoeden passeren wij gedurende de dagtocht een aantal veerpontjes. Je zult begrijpen dat dit een flinke rij wachtende MX-5jes heeft opgeleverd omdat ze nooit in één keer op de pont passen. Ik rij als laatste auto de tweede veerpont op en achter mij blijft net niet genoeg ruimte over om er nog één toe te laten. Rechts van ons staat een echtpaar op leeftijd met hun fietsen. De dame in kwestie heeft een nogal norse en ontevreden uitdrukking onder haar roze hoofddoekje (die later overigens werd opgeëist door het jaar 1966, maar dat terzijde). Ze heeft werkelijk geen goed woord over voor onze colonne en dat laat ze merken ook. “Als die laatste auto nou eens wat naar voren gaat, past er makkelijk nog eentje bij. Maar nee dat ruimtelijk inzicht hebben ze blijkbaar niet”, klaagt ze tegen haar man, opzettelijk net hard genoeg zodat we het allemaal goed kunnen horen. “Ik weet niet of u het ziet mevrouw”, zeg ik nog enigszins kalm, “Maar de auto voor mij heeft een trekhaak. Die wil ik niet binnen hebben!” Ze kijkt me aan en zegt “Dat zal allemaal best. Maar de voorste heeft nog minstens anderhalve meter ruimte dus jullie kunnen makkelijk naar voren.” Ze heeft het nog niet gezegd of de beheerder van de veerpont vraagt aan de voorste auto of hij nog even wat naar voren kan. We schuiven vervolgens allemaal netjes aan, en er past inderdaad nog net één MX-5je bij. Maar hiermee is de kous nog niet af voor onze kersverse akela. In niet te missen woorden zegt ze tegen haar man: “Eigenlijk best triest he, dat je jezelf zo’n auto kunt veroorloven maar dat je er dan niet mee kunt rijden!” Het sarcasme druipt er bijna hoorbaar vanaf. De irritatie kruipt langs mijn ruggengraat omhoog en tilt mijn nekharen stijf overeind. Ik kan het niet laten, draai me om en roep nijdig “Gaat u lekker daar mevrouw?” “Oh ja hoor, helemaal! Ik amuseer me kostelijk hier!” luidt het antwoord.
Eenmaal aan de overkant rijden we van de pont af en wachten we aan de rechterkant in de berm omdat onze makkers aan de overkant zijn achtergebleven i.v.m. plaatsgebrek. In mijn buitenspiegel zie ik de roze draak naderen op de fiets en ik moet echt vreselijk mijn best doen om de neiging te onderdrukken spontaan mijn linker portier open te duwen wanneer ze langsrijdt. Maar ik hou me net op tijd in. Denkend aan de gevolgen voor het portier van mijn geliefde bolide en de rekening van de spuiterij. Ik troost mezelf met de gedachte dat zij waarschijnlijk een heel goed excuus heeft voor haar gedrag en beeld me in dat zij mogelijk zo’n 20 jaar geleden haar man heeft verloren aan een uit de hand gelopen midlifecrisis met ongetwijfeld een mooie MX-5 en een jongere blonde bimbo in de hoofdrol. Om vervolgens onze mooie route met een glimlach te vervolgen.

Om door een ringetje te halen!

Een zaterdag in Maastricht. Slenteren, terras, winkelen, kerstmarkt, sfeer. En vooral.. Romantiek. Het is zo’n half uur voor sluitingstijd als we teruglopen naar de parkeergarage maar blijven onwillekeurig steken bij de etalage van een sjieke juwelier. “Tweede trouwring gratis!” prijkt er trots op de ruit. “Wat kosten ringen eigenlijk?” vraag ik in al mijn onwetendheid. Ik ben tenslotte geen ervaringsdeskundige op dat gebied. “Manlief” weet raad. “Kom, laten we gek doen en het gewoon eens vragen”. In al onze onschuldigheid lopen we de zaak binnen en bewonderen een vitrine met fraaie setjes. Een jonge hoog geblondeerde verkoopster komt op ons af en vraagt wat we zoeken. “Tja..” zegt ze vertwijfeld. “U zoekt dus een soort vriendschapsringen? Nee sorry, daar kan ik u niet aan helpen. Al onze trouwringen zijn setjes voor mannen en vrouwen”. Ineens voel ik mij ongemakkelijk en loop richting uitgang. Eenmaal buiten hoor ik naast mij iemand zuchten. “Voelde jij je ook zo opgelaten?” vraag ik. Ik krijg een bevestigend knikje. We zijn zojuist met onze neus op de feiten gedrukt dat we toch niet helemaal in het standaard maatschappelijke plaatje passen.
Niet veel later passeren we een leuke boetiek met uitsluitend modeaccessoires voor de hippe man. Horloges, riemen, armbanden en ringen, alles blinkend uitgestald in de etalage. Hier zouden we weleens kunnen vinden wat we zoeken. We worden vriendelijk begroet door een erg jong en hip menneke, hooguit een jaar of 18. Grote blonde kuif, strakke jeans met heel veel rafelige gaten en hippe sneakers. Z’n collega die de voorraad aan het bijvullen is heeft een spitsig muizensmoeltje en een paardenstaartje. Maar hij lacht en groet ons vriendelijk. We staren naar een vitrine met stoere ringen voor mannen. Wat we zien bevalt ons wel. Je kiest een basis, en ringen met diverse patronen zorgen ervoor dat je zelf je ideale sieraad kunt samenstellen. En de prijs is ook nog eens heel redelijk. “Welke maat heb jij eigenlijk?” vraagt m’n tweede helft. “Geen idee” zeg ik “Ik heb nog nooit een ring gedragen”. Kuifje heeft ons gehoord en snelt te hulp met een doos basisringen in diverse maten. M’n maatje heeft een “20” nodig zo blijkt al gauw. “U heeft wel een iets grotere nodig” zegt Kuifje tegen mij “Uw vingers zijn wel wat dikker” en schuift zonder morren een “22” om mijn vinger. “Hm.. het lijkt wel of ie iets te los zit” zeg ik met enige twijfel. “Pak anders even een 21,5 uit de vrouwenlade, die hebben halve maten” stelt Muisje aan zijn collega voor. Maar aan mijn gezicht is blijkbaar al af te lezen dat dit idee mij helemaal niet aanstaat. “Tja.. u zou een 21 kunnen proberen” zegt Kuifje en ik krijg een ander exemplaar aangereikt. Deze schuif ik met veel meer moeite om mijn vinger, maar het lukt nog wel. “Hoe zit deze?” vraagt Kuifje. “Wel goed, maar toch wel net iets oncomfortabel” zeg ik, en wil vervolgens de ring van mijn vinger halen. Maar dan gebeurt waar ik eigenlijk al bang voor was. De ring wijkt voor geen millimeter. Hij zit muurvast. Ik ruk en trek aan het ellendige ding, maar tevergeefs. Intussen voel ik de vlekken in mijn nek opkomen en ik begin te zweten. Nee hè, laat het niet waar zijn. In gedachten heb ik al visioenen van een grote knipschaar en een vette rekening voor een kapotte ring. Maar Kuifje weet raad. “Ik haal wel een beetje zeep. Dit gebeurt wel vaker”. Terwijl hij naar achteren loopt doe ik nog een paar wanhopige pogingen maar helaas, het klereding weet van geen wijken. Kuifje komt terug met een zeeppompje en handdoekje uit de keuken. Hij kijkt me lachend aan, pakt voorzichtig mijn hand vast en begint mijn beknelde vinger in te smeren met handzeep. En niet onverdienstelijk, want zo jong als hij is weet hij heel behendig m’n ronde knellende vijand van mijn vinger te krijgen. Vervolgens krijg ik het handdoekje aangereikt. “Hier heeft u een handdoekje, dan kunt u hem even afvegen”. Ik moet blozen en lachen tegelijk. Het is niet elke dag dat een jonge hippe vent zoiets tegen me zegt tenslotte.
Het hele gebeuren is met interesse gadegeslagen door een wat oudere hipster en een verzorgde rijpere dame die achter de toonbank bij de kassa staan. Ze vertoont een verbazingwekkende gelijkenis met Patricia Paay en aan de manier waarop ze met Hippie communiceert doet ons vermoeden dat hij niet zomaar een collega is. “Deze twee doen dan maar? Wilt u ze samen of apart inpakken, of doen jullie ze meteen om?” Deze man snapt ons. “Nee pak maar in. Apart graag. Het is voor Kerst” zeg ik. “Oh dan zal ik even een stickertje met een voorletter erop plakken zodat jullie weten welke van wie is” en hij graait naar een stickervel. “Welke letter kan ik erop zetten?” vraagt hij geïnteresseerd. “Doe maar de K van Klein en de G van Groot. Alleen voorletters heeft in ons geval niet zoveel zin” antwoord ik met een knipoog. Patries vindt het allemaal heel hilarisch. Ze vindt ons wel grappig blijkbaar. “Tja het is altijd raak met die dingen” zegt Hippie tijdens het inpakken “Je denkt altijd dat je toch wel een kleinere past”. “Nou inderdaad” zeg ik droog “Dat heb ik nou ook altijd als ik kleding koop, dan pas ik ook eerst een L”. Patries moet nu nog harder lachen. “Oooh hou op” kirt ze “Ik moet al de hele tijd naar de WC maar nu ga ik echt hoor, ik hou het nu niet meer”. Om vervolgens de trap naar de kelder af te rennen.
Bij de uitgang nemen we afscheid van Kuifje en Muisje. En ik bedank ze voor de reddingsactie. Eenmaal buiten beseffen we wat we nu eigenlijk aangeschaft hebben. Het mag dan rond het vriespunt zijn, maar vanbinnen voelt het aangenaam warm. “Nou, dat was wel even lachen daarbinnen hè?” hoor ik naast me. “Klopt schat.. als een zwerende vinger”.

Boem is auw!

Ik ben een zijslaper. En dat ik daarbij akelig dicht bij de bedrand slaap is mij bekend. Dat gaat ook al ruim 47 jaar goed. Tot vannacht. Ik word ruw uit mijn nachtrust gerukt door een klap en een stekende pijn in mijn linker knieschijf. Ik ben met mijn hoofd tegen de wasmand beland en met mijn knie op de houten vloer terecht gekomen. Versuft ga ik op de vloer zitten en zie tot mijn verbazing dat een rustig slapende Limburgse indringer gedurende de nacht heel stiekem Brabants grondgebied is binnengedrongen, tegen de Amstelveense Heuvelrug is neergevleid en slechts 25cm vrij beslaapbaar grondgebied heeft overgelaten. Te weinig voor tussentijdse draaimanoeuvres, zo blijkt. Versuft gaat er één oog open. “Wat ben jij nou aan het doen?” vraagt het heerschap slaperig. “Ik zit te bidden, nou goed??!!” Het komt er snibbiger uit dan bedoeld. Ik schuif Heer Landjepik terug naar z’n eigen zone en klim kreunend terug in bed. Daar liggen we even in het donker stilzwijgend naar het plafond te staren, om vervolgens proestend in een hevige lachbui uit te barsten. “Sorry hoor schat. Maar fijn om te zien dat je na vier maanden nog steeds voor me valt…” Jaja, het is al goed. Ga nou maar slapen. Badmuts!

Wissewasje

Mijn Duitse driepitter heeft in z’n korte leventje van slechts twee maanden al redelijk wat asfalt, een Hollandse zomer, een verhuizing en diverse bezoekjes aan de Intratuin moeten trotseren. En dat is hem aan te zien. Z’n snoet ziet er nog grauwer uit dan dat ie van nature al is. Tijd voor een wasbeurt!
Ik spuit mijn wielen in met wat velgenreiniger en rij langzaam naar de ingang van de wasstraat waar een vermoeid kijkende jongedame mij staat op te wachten. “Hoe wilt u het hebben?” vraagt ze me. “Doe maar wassen en waterGolf” zeg ik grappend, in een poging haar laatste werkuren wat aangenamer te maken. Het mislukt jammerlijk.
Ik doorsta zonder problemen de voorwas, stel me op voor de hoofdwas en denk alles lekker snel doorlopen te hebben als mijn Germaanse vriend ineens vol in de ankers gaat. Omdat ik keurig de aanwijzing “zet auto in neutraal” volg treedt het automatische Start/Stop systeem in werking zodra ik braaf doe wat me wordt opgedragen. “Aha” denk ik “leve de automatische parkeerrem”. En inderdaad, als ik naar de knoppenbrij naast mijn rechterbeen kijk zie ik de hele kerstverlichting oplichten als indicatie dat alle moderne veiligheidssystemen zijn ingeschakeld: Start/Stop, parkeerrem en hellingrem. Terwijl we toch redelijk vlak staan. Verwoed druk ik op alle knoppen om deze zogenaamd handige voorzieningen uit te schakelen en hoop langzaam rollend de band te kunnen volgen. Maar dat is buiten Herbie gerekend, die zijn naam eer aan doet en al bokkend en hobbelend weigert van zijn plek te komen terwijl de lopende band piepend en ploppend onder mijn auto zijn weg probeert te vinden. Dan wordt er op mijn raam geklopt. Er staat een nors kijkende dame naast me die zegt “U moet wel doorrijden hoor meneer, u houdt de andere klanten op!” “Ja sorry, dat weet ik” zeg ik met een benepen stemmetje. “Maar mijn auto is zelf op de rem gaan staan en ik krijg hem er niet vanaf!” “Trap de koppeling in, zet de auto in de versnelling en rij een stukje naar voren. Dan gaat ie eraf. Zeker nieuw hè en nog niet helemaal gewend?” Ik ben te beschaamd om antwoord te geven. Maar ze heeft wel gelijk. Er komt beweging in de Bratwurst en ik druip af. Letterlijk.
Wanneer ik buiten sta loop ik goedkeurend om de auto heen en zie dat die weer in prima staat lijkt te verkeren. Behalve de bestuurder dan. Die heeft een lichte deuk in z’n ego en nog niet alle rode vlekken in z’n nek zijn verdwenen. En ik vraag mezelf af waar ik me nou het meeste voor schaam. Het feit dat ik, petrolhead in hart en nieren, me moet laten helpen door een vrouw om mijn auto van z’n plek te krijgen, of omdat ik mezelf realiseer dat ik geen twintig meer ben en blijkbaar meer dan vroeger moet wennen aan nieuwerwetse snufjes.
Afijn… We gaan het meemaken bij de volgende wasbeurt. Maar niet voordat ik eerst hoogst persoonlijk alle voorzieningen heb uitgeschakeld. Dat zal die opstandige Oosterbuur leren!

Zeurpieten

Ik ben een beetje in de war. Ik snap het niet zo goed meer. Er gebeuren dingen om mij heen die ik niet meer kan vatten. Terwijl we overal in de wereld worden opgeschrikt door bloedige en gewelddadige aanslagen, miljoenen mensen hun land ontvluchten vanwege oorlogen, Engeland in een economische crisis valt vanwege de Brexit en dichterbij huis mijn beste vriend op de IC voor zijn leven vecht na een ernstig auto ongeluk, zijn er echt serieus (je gelooft het niet) mensen die na Zwarte Piet een nieuw onderwerp van discussie hebben gevonden. Deze keer moet Monsieur Cannibale van de Efteling het ontgelden.

In een land waar het sociale stelsel en de gezondheidszorg tot de betere van Europa behoren, overal regeltjes en richtlijnen voor zijn en je dus nergens meer zelf over hoeft na te denken “omdat alles toch wel geregeld wordt” is het niet zo verwonderlijk dat we niks meer hebben om over te zeiken. Dus gaan we zelf maar iets heel boeiends verzinnen. We werken het zelf in de hand! Het zet je aan het denken… Wordt Nederland wereldwijd zo gerespecteerd om z’n watermanagement omdat we zo goed spijkers op laag water kunnen zoeken? Hebben we zo’n bovengemiddeld aantal sterrenrestaurants omdat we zo uitstekend op alle slakken zout kunnen strooien? Nederland. Het land waar we, ondanks dat vrijwel elke auto en smartphone voorzien zijn van navigatie, massaal de weg kwijt lijken te zijn. Nederland, het dichtsbekabelde land van Europa waar we het met z’n allen toch presteren volledig de draad kwijt te kunnen raken.

Maar ook daarover zeuren heeft geen zin. Dit vraagt om een tegenactie. En ik ben best bereid daar het voortouw in te nemen. Een betere wereld begint immers bij jezelf. Dus wat ga ik eraan doen? Wel, ik laat ten eerste een trekhaak onder mijn auto monteren en daarna huur ik een enorme aanhanger. Die laad ik tot de nok vol met allerlei politiek incorrecte artikelen en ik trek vervolgens het land in. Ik ga op kruistocht. Ik ga heerlijke negerzoenen uitdelen op Amsterdamse Poort. Ik pak mijn zwarte bol-barbeque en ga gezellig zigeunerschnitzels bakken op een woonwagenkamp. Ik ga vrijwilligerswerk doen in een zorginstelling voor oudjes en voer ze bruine bollen en blanke vla. Ik rij bouwplaatsen af en serveer zwarte koffie. Ik ga Jodenkoeken uitdelen bij de synagoge en mariabiscuitjes bij de Katholieke kerken. Ik ga de bloemetjes buiten zetten bij diverse AZC’s, Afrikaantjes lijken me hiervoor een uitstekende keuze. Ik ga Jip en Jannekes uitdelen bij de HEMA, en Sjors en Sjimmies voorlezen in de bibliotheken. En een workshop pottenbakken voor lesbiennes organiseren. Ik tour het hele land door in een knalroze gespoten auto. Inderdaad, mét flikkerlichtjes! Zodat Nederland tenminste één poot heeft om op te staan. Wie doet er mee?

Leuk geprobeerd

Als ik met fris gewassen auto en even zo opgeruimd humeur het parkeerterrein bij de AH op rij zie ik ze al staan: mijn vrienden van de Dinobrigade. Met eerdere ervaringen nog vers in het geheugen besluit ik er open in te stappen en de confrontatie gewoon aan te gaan. Met z’n drieën staan ze veilig voor de regen opgesteld in het voorportaal onder het advertentiebord: een bazig meisje, een jonger luidruchtig joch en een nog kleiner rustig jongetje met blonde krulletjes. Ze kijken me aan als ik voorbij loop alsof ze aan het inschatten zijn voor hoeveel plaatjes ik vandaag in mijn mandje ga gooien.

Ik doe mijn ding, doe de boodschappen op de band, leg keurig zonder morren het beurtbalkje van mijn voorganger goed en beantwoord de groet van de kassière. “Hoi jongedame! Hier is mijn bonuskaart, ik heb alles kunnen vinden, spaar geen zegels, wel dinoplaatjes en ik wil graag pinnen.” Ze kijkt me geamuseerd aan en zegt “Nou da’s handig! Hoef ik dat allemaal niet te vragen!” Ik stop mijn avondmaaltijd, broodbeleg en nieuw iPhone laadkabeltje in de tas en loop naar de uitgang waar Baasje, Bijdehandje en Blondie al ongeduldig op mijn komst staan te wachten achter het Dinohekje. “Heeft u dinoplaatjes?” “Ja hoor, getal onder de tien!” Even weten ze niet hoe ze daarop moeten reageren maar Baasje roept meteen “5!” Kleine Blondie doet met opgewonden rode koontjes zijn best om de felbegeerde plaatjes te bemachtigen en oh wat gun ik het hem, maar helaas is het Baasje die er uiteindelijk met de buit vandoor gaat. Zonder een seconde te verspillen grist ze de pakjes uit m’n handen om ze vervolgens direct open te scheuren. Bijdehandje roept alleen maar “Oooh nou hoor..” wat mij doet vermoeden dat hij een slechte verliezer is en Blondie kijkt teleurgesteld toe wat er in het pakje zit. Alle drie hebben ze totaal geen aandacht meer voor de gulle gever en ergens in mijn achterhoofd hoor ik mijn moeder roepen: “Wat zeg je dan???” Ik onderdruk de neiging om mijn moeder te citeren en verlies als grijzende veertiger een klein beetje hoop voor jong beschaafd Nederland.

Bij de auto gekomen besluit ik het laadkabeltje maar vast uit te pakken, want die is hard nodig. Op de verpakking lees ik “Beveiligd tegen diefstal”. Al gauw weet ik wat dat betekent. Het doosje is namelijk zonder geschikt gereedschap met geen mogelijkheid open te krijgen en mijn ongeduldige poging resulteert slechts in een stuk plastic dat zeer pijnlijk onder mijn nagel schiet. Met een bloedende vinger, uitgevallen telefoon en een witte klodder verse ganzenpoep op mijn fris gewassen motorkap rijd ik huiswaarts. Vierentwintig euro zesenveertig en een illusie armer.