Voor de tweede keer in anderhalve week rij ik naar de Ford garage in de stad. Opnieuw een lamp defect. Juist, deze keer is de andere kant aan de beurt. Reeds door ondergetekende voorspeld bij het vorige bezoek, maar schijnbaar mag er volgens de leasemaatschappij alleen iets vervangen worden als het stuk is. Dus wederom een complete lichtunit losschroeven en een lamp verwisselen. Efficiëntie ten top.
De werkplaatsreceptionist luistert met een half oor naar mijn verhaal, tikt mijn kenteken in zijn systeem en zegt “Oh, maar die lamp is pas al vervangen”. Nee Jodokus, de ANDERE kant! Anders sta ik hier toch niet! De trend is meteen gezet en de irritatiefactor is een feit. Ik loop naar de wachtruimte, waar slechts een uiterst goed verzorgd oud dametje heeft plaats genomen. Ik schat haar ergens voor in de tachtig. Ze draagt een keurige deux piece, het haar netjes gekapt en in de krul, mooi opgemaakt, nageltjes in de lak en de sierraden blinken dat het een lieve lust is. Haar heldere blauwe oogjes kijken spiedend door een strak designer brilletje.
Er verschijnt een monteur met klembord in de wachtruimte. “Transit?”, buldert hij met zware stem door de ruimte, alsof we hem niet kunnen horen. De dame en ik reageren allebei niet waarop de man weer verdwijnt. “Hedde gij ginne Transit dan?” “Nee mevrouw, ik rij in een Ford Focus” “Was da dan veur unne wagen?” vraagt ze nieuwsgierig. Ik wijs op een grijze auto voor de werkplaats. “Da’s best unne grôte. Ik heej maor unne kleine Ka… maor vandaag istie Ka-pot”. Op dat moment komt er een jonge vent in werkkleding van het toilet en gaat aan een tafeltje zitten. “Hedde gij unne Transit?” vraagt het dametje aan de jongeman. De man knikt bevestigend. “Dan motte maor es efkes naor d’n balie gaon, ze waore op zuuk naor oewes”. De beste man doet zwijgend wat hem wordt opgedragen.
Dan komt de sullige werkplaatsreceptionist, met onvermijdelijk klembord, naar ons toegelopen. Hij richt zich tot mijn vermakelijk gezelschap. “Nou mevrouw, we hebben inderdaad iets gevonden wat niet goed zat, uw remmen worden nu niet meer te heet”. “Des mooi menneke. Maor doet de sleutel het nu wel dan?” “Sleutel mevrouw?” zegt de monteur verbaasd. “Ja da zeg ik, de sleutel. Die deed het laotst ok al nie, en toen heej die man er een nieuw batterijdingske in gezet en nu doet da verrekes ding het alweer nie!” De man weet niet wat hij er mee aan moet. Hij krabbelt op zijn hoofd en zegt “Maar… dat staat helemaal niet op mijn werkorder”. “Da ken best, maor hij doet het toch echt nie. Kende da niet maoken dan?”. De receptionist loopt weg met een verdwaasde blik, om even later terug te komen. “Ik heb het even aan mijn collega gevraagd mevrouw, maar hij zegt dat het dan waarschijnlijk aan het contactslot ligt. En tja, dat is wel een hele dure reparatie”. De kleine oogjes van het dametje beginnen te vlammen. Met een paar kittige bewegingen schudt ze haar handtasje leeg op tafel en haalt er een tweede Ford sleutel uit en houdt hem triomfantelijk omhoog. “Ziede da ding hier? Da’s munne reserve! En daor ben ik daarstrakkies nog mee hierheen gereeje! Dus da contactslot is helegaar niet naor de knoppe! Ge ziet mij toch munne auto nie duwe nie!” De receptionist weet het ook nu even niet meer. “Ik moet dat dan toch maar even navragen…” zegt hij vertwijfeld. “Witte wa? Doede gij da maor efkes jungske!” zegt ze gedecideerd met enige klemtoon op het laatste woord. Met als gevolg dat de receptionist, zo te zien ergens midden vijftig, met hangende schouders en hoofd als een terechtgewezen schooljongen de werkplaats in loopt. Ik kan me niet beheersen en begin te grinniken. Het levert me een vette gerimpelde knipoog op van de overkant van de tafel.
Een kans om de afloop mee te maken krijg ik niet, want achter mij brult iemand “Noordlease Focus!!”. Meneer van der Moolen kennen ze blijkbaar niet ondanks dat mijn naam ongetwijfeld bovenaan op dat klembord staat. Dit is typisch zo’n bedrijf waar je een nummer bent. “Hij staat aan de overkant. En ik rook gas toen ik met mijn hoofd onder de kap zat, maar later bedacht ik me dat is juist, want hij rijdt op gas!” Ik heb totaal geen idee wat ik met deze volstrekt overbodige informatie aan moet, en loop alleen maar hoofdschuddend naar de auto. Als ik wegrij voel ik me zelfs een beetje beschaamd. Omdat het enige licht wat ze blijkbaar in huis hadden nu ontvoerd wordt achter het glas van mijn rechter voorzijde… Er verschijnt een glimlach op m’n gezicht als ik aan het oude dametje denk. Ik hoop van harte dat ze een paar leuke kleinkinderen heeft. Want wat zullen die trots zijn en een hoop lol hebben met deze pittige tante!